Verdwaalde verzen

 

 

H bevat twee opmerkelijke afschrijffouten, die alleen aan aandachtige lezers opvallen. Bedoeld zijn de verzen 5436-5461 en 5462-5488 resp. 18468-18493 en 18494-18520. Zelfs aan Hilkert Weddige, die als tekstbezorger met de neus op de tekst zat, zijn ze ontsnapt. Het gaat om twee keer twee tekstblokken van ca. 26 regels die tegenover elkaar van plaats verwisseld zijn, alsof de kopiist in beide gevallen eerst de verso- en daarna pas de rectokant van een blad heeft afgeschreven. Wanneer een afschrijver de voorkant van een blad over het hoofd ziet en per vergissing met de achterkant begint, is het waarschijnlijkste resultaat daarvan dat hij na de versokant gewoon met de volgende rectokant doorgaat.[1] Het gevolg is dan dat de tekst van de overgeslagen rectokant verloren is. Anders in H. Beide keren lijkt de kopiist eerst de achterkant en daarna pas de voorkant van een blad afgeschreven te hebben, zonder de lezer erop attent te maken. Waarschijnlijk heeft hij het dus zelf ook niet gemerkt.

Vermits een dergelijke fout bij een gebonden boek als legger zeer onwaarschijnlijk is, moet de verklaring voor deze verplaatsingen gezocht worden in een ongebonden exemplaar. Wanneer dit namelijk bestond uit een stapel van aan twee kanten met telkens ca. 26 regels tekst beschreven vellen, en wanneer twee van deze bladen per ongeluk achterstevoren in de stapel terecht waren gekomen, dan heeft men precies de toestand zoals we die in H aantreffen. Maar in dat geval moet die stapel uit enkele en niet uit dubbele bladen bestaan hebben. En dat kan eigenlijk alleen betekenen dat het ongebonden exemplaar het manuscript van de dichter geweest moet zijn, want kopiisten beschrijven geen losse bladen omdat die moeilijk ingebonden kunnen worden. De beide fouten moeten bijgevolg in alle afschriften, ook in het oudste, het dedicatie-exemplaar van de dichter voor de opdrachtgeefster, hebben gestaan zonder dat ze achteraf aan iemand opgevallen of door iemand gecorrigeerd zijn.

Als we nu in aanmerking nemen dat de Nederlandse tekst niet ouder is dan het midden van de 15de eeuw en dat Flúgels kopie nog geen dertig jaar later 500 kilometer daarvandaan is voltooid, dan blijft er heel weinig tijd over voor het ontstaan van een lange overleveringsketen. Hoe kon „Ogier van Denemerken“ in een minimum van tijd zo‘n maximum aan ruimte overbruggen? Is het vermetel om te denken dat Ludwig Flúgel het dedicatie-exemplaar van de auteur als legger gebruikt zou kunnen hebben? Maar hoe kwam dat in Heidelberg terecht en wat hebben ze er daar mee beoogd?

 

 


 

[1] Als hij zijn fout bemerkt, dan zal hij met verwijstekens of aantekeningen in de marge duidelijk maken dat er een tekstgedeelte verschoven is. Dergelijke aanwijzingen ontbreken op de betrokken plaatsen in H.

 

Kopiëren vs. vertalen <— —> De auteur en de opdrachtgeefster van ‘Ogier van Denemerken’