In de Heidelbergse universiteitsbibliotheek liggen vier handschriften met Rijnfrankische afschriften van drie oorspronkelijk Nederlandse Karelromans: Cpg 315, 340, 363 en 399. Het oudste is Cpg 340. Op grond van de watermerken in het papier wordt het gedateerd „in den (frühen?) 60er Jahren des 15. J[ahr]h[undert]s“ (Malagis 2000, p. XV). Het bevat de „Malagis“ en de „Reinolt von Montalban“ en stamt uit de bibliothek van Mechtild von der Pfalz (1419-1482), die op latere leeftijd de residentie Rottenburg am Neckar bewoonde. Het gaat bij beide teksten, zoals bekend, om kopieën van leggers die een Moezelfrankisch idioom vertoonden, misschien handschriften uit het bezit van Wirich VI von Daun zu Oberstein (1415/1420-1501; Malagis 2000, p. XII en LXV). Later ging het boek over in het bezit van Mechtilds zoon, graaf Eberhard V im Bart van Württemberg (1445-1496), misschien naar aanleiding van diens huwelijk in 1474.
Van beide teksten uit handschrift Cpg 340 werd op het eind van de jaren 70 van de vijftiende eeuw door één en dezelfde kopiist een afschrift gemaakt. Cpg 399 is een kopie van de Reinolt, Cpg 315 een afschrift van de Malagis. Omdat Cpg 399 in 1480 is gedateerd, wordt aangenomen dat Cpg 315 rond dezelfde tijd is ontstaan (Malagis 2000, p. XVIII). Omdat H (Cpg 363) door Ludwig Flúgel in 1479 is gedateerd, mogen we daaruit opmaken dat er in Heidelberg tegen het einde van de zeventiger jaren van de 15de eeuw door twee kopiisten nagenoeg gelijktijdig gewerkt werd aan afschriften van de „Reinolt“, de „Malagis“ en de „Ogier“. Daar komt nog bij dat rond 1480 de Heidelbergse kapelmeester Johann von Soest (1448-1506), die ooit in Kleve lid was van de hofkapel en o.a. in Brugge, Hardenberg en Maastricht werkzaam was, zijn bewerking van de „Roman van Heinric en Margarete van Limburg“ afrondde en aan paltsgraaf en keurvorst Philipp der Aufrichtige (1448-1508) presenteerde, wat in een miniatuur in hs. Cpg 87 is afgebeeld. Deze graaf Philipp aanvaardde zijn ambt in 1476 na de dood van zijn oom Friedrich I. von der Pfalz (1425-1476).
Wie Flúgels perfect ogend manuscript onbevooroordeeld probeert te lezen, begint zich al na een paar bladzijden af te vragen, wat diens opdrachtgever c.q. -geefster over dat gewrocht gedacht moet hebben. Of is het mogelijk dat die maecenas dat boek nooit gelezen heeft? Het handschrift maakt niet de indruk dat – afgezien van de een of andere bibliothecaris[1] – veel mensen het ooit in handen hebben gehad. Daardoor rijst het vermoeden, dat we bij H te maken hebben met een boek dat uitsluitend voor de boekenkast werd geproduceerd. De nonchalance waarmee Flúgel zijn lezers af en toe met echte onzin opscheept, kan zelfs op een paar plaatsen het vermoeden doen rijzen dat hij regelrecht de draak steekt met zijn opdrachtgever of -geefster. Kon Ludwig Flúgel zich dat veroorloven, omdat hij er vrijwel zeker van kon zijn dat niemand zijn werk ooit zou lezen? Omdat de „Reinolt“, de „Malagis“ en „Ogier von Dänemark“ vrijwel gelijktijdig werden afgeschreven, kan men op het idee komen dat hier een verzamelaar(ster) achter stond, die de wens koesterde in de Heidelbergse bibliotheek een bijzondere afdeling „Franse Karelromans“ op te bouwen of deze trits aan iemand cadeau te doen. Was deze opdrachtgever of -geefster gestorven vóór dat het manuscript af was, en wist Flúgel precies dat niemand zich nog voor het resultaat interesseerde en dat het boek dus waarschijnlijk nooit gelezen zou worden? Als iemand ooit aan het lezen was gegaan, dan zou de goede naam van de afschrijver wel heel snel in het gedrang gekomen zijn. Maar dat heeft hem er niet van weerhouden om in het colofon op f. 405r trots zijn naam te vermelden.
Het is moeilijk om het ontstaan van de Heidelbergse „Malagis“-, „Reinolt“ en „Ogier von Dänemark“-afschriften met een historisch feit in verband te brengen. Het valt wel op dat de generatie van Mechtild von der Pfalz aantoonbaar belangstelling voor literatuur aan de dag legde, terwijl dergelijke neigingen bij de generatie van Philipp der Aufrichtige niet geregistreerd worden. Cpg 315, 363 en 399 ontstonden in ieder geval net in de periode waarin de oude keurvorstengeneratie door de jonge werd afgelost.
[1] Zie de notities op f. 1r.
De auteur en de opdrachtgeefster van ‘Ogier van Denemerken’ <— — —> Het Heidelbergse handschrift Cpg 363 (H)