De literairhistorische achtergrond

 

 

De gangbare meningen over „Ogier van Denemerken“ zijn samengevat in de inleiding op Weddige 2002 (WeIn). Er werd aangenomen dat  de complete Franse romancyclus „Ogier de Danemarche“ met als hoofdbestanddelen de „Enfances d’Ogier“ en de „Chevalerie d’Ogier“ op het einde van de dertiende of in het begin van de veertiende eeuw in het Middelnederlands is vertaald. De bovengenoemde veertiende-eeuwse handschriftfragmenten zijn daar de schamele resten van. Hilkert Weddige is van mening dat deze Middelnederlandse vertaling op haar beurt op een onbekend tijdstip en door een onbekende persoon in het Middelhoogduits is vertaald. Het Heidelbergse handschrift Cpg 363 (H) is daar dan weer een afschrift van. Dit werd volgens het colofon vervaardigd door Ludwig Flúgel (LuFl), een beroepsschrijver, die vermoedelijk werkte in opdracht van de paltsgraaf van Heidelberg of iemand uit diens entourage. Hij voltooide het manuscript op 9 februari 1479.

Na het verschijnen van Weddige 2002 is er aanvankelijk weinig nieuw onderzoek gedaan. In samenwerking met Rudolf Bentzinger en Annegret Haase heeft Martin Schubert nog in 2002 een artikel geschreven met de ondertitel „Over de manier waarop Malagis, Ogier en Reinolt vertaald zijn“ (Schubert 2002), en Bart Besamusca heeft de beide prologen uit H kritisch gelezen en geïnterpreteerd (Besamusca 2005). Kritiek op Weddige 2002 werd geuit in Berteloot 2004 en Berteloot 2011. Deze beide opstellen maakten duidelijk dat de theorie over het vertalingskarakter van H, waar ook in het verleden lang niet alle auteurs van overtuigd waren, ernstig in twijfel getrokken moest worden. Ze stimuleerden eind 2009 het grootscheepse plan om H compleet in begrijpelijk Middelnederlands te hertalen. Het werk daaraan duurde meerdere jaren en de resultaten ervan werden in 34 afleveringen gepubliceerd in het elektronische tijdschrift „Neder-L“ (Berteloot 2012-2014a).[1] Gelijklopend verscheen op dezelfde plaats onder de titel „Al lezende in Ogier van Denemerken“ (Berteloot 2012-2014b) een reeks van 34 beschouwingen over diverse tekstpassages en over de literair-historische achtergronden van H, zoals die tijdens het reconstructieproces aan het licht kwamen. Dank zij dit onderzoek kon de tekstgeschiedenis van „Ogier van Denemerken“ op een aantal punten herzien worden.

Kort samengevat kunnen we de resultaten van dat onderzoek als volgt weergeven.[2] De Franse romancyclus „Ogier de Danmarche“ is in de late dertiende eeuw in Vlaanderen in twee fasen in het Middelnederlands vertaald. Het tweede deel van de cyclus („La Chevalerie“), dat we met een begrip uit de tweede proloog in H in het Nederlands „Ogiers Outheit“ [3] noemen, werd als eerste vertaald. Later kwam het eerste deel  („Les Enfances“), in het Nederlands „Ogiers Kintheit“[4], aan de beurt. Van „Ogiers Outheit“ zijn drie fragmenten van één en hetzelfde handschrift overgeleverd (siglen E-F-G in Weddige 2002) en van „Ogiers Kintheit“ bleven vier fragmenten van twee handschriften bewaard (siglen A/B en C/D).[5] Alle manuscripten worden in de eerste helft van de veertiende eeuw gedateerd en vertonen overwegend West-Vlaamse taalkenmerken. Daarna werd het een tijd stil rondom „Ogier van Denemerken“.

Omstreeks het midden van de vijftiende eeuw had een jonge Vlaamse dichter bij een bijeenkomst van adellijke dames “Ogiers Kintheit” op zijn repertoire staan. Het ziet ernaar uit dat hij voor zijn voordracht de oude vertaling lichtelijk geactualiseerd had, misschien aan de hand van een Frans handschrift, waarvan de tekst niet helemaal overeenstemde met de versie die de dertiende-eeuwse vertaler had gebruikt. Bij een van de adellijke dames in zijn publiek viel zijn voordracht bijzonder in de smaak, en zij wilde graag nog meer avonturen van Ogier leren kennen. Maar de jonge dichter vertelde haar dat die alleen in het Frans maar niet in het Nederlands overgeleverd waren. Hoewel in de proloog van „Ogiers Kintheit“ uitdrukkelijk gezegd wordt dat de luisteraars al eerder kennis gemaakt hadden met „Ogiers Outheit“, trokken noch de jonge dichter noch zijn opdrachtgeefster daaruit de conclusie, dat dit moet betekenen dan dat er ook een oude Nederlandse versie van de „Chevalerie“ bestond of bestaan moest hebben,[6] wat door de fragmenten E-F-G bewezen wordt. Het getuigenis van de jonge dichter wijst er op dat de oude vertalingen van „Ogiers Kintheit“ en „Ogiers Outheit“ geen grote bekendheid genoten en niet als eenheid maar uitsluitend als twee zelfstandige verhalen waren overgeleverd.

Op het verzoek en zeker ook op kosten van zijn dame ging de jonge dichter daarna aan de slag en vulde zijn geactualiseerde versie van „Ogiers Kintheit“ aan met een compleet nieuwe vertaling van de veel omvangrijkere „Chevalerie“. Het gevolg daarvan is dat de oude fragmenten van „Ogiers Kintheit“ en de nieuwe versie daarvan heel erg op elkaar gelijken, terwijl de oude fragmenten van „Ogiers Outheit“ zo sterk van de nieuwe vertaling afwijken, dat ze zelfs een episode bevatten, die in de jongere vertaling helemaal niet voorkomt. Dat is zeer waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de jonge vertaler voor de „Chevalerie“ gebruik heeft gemaakt van een Franse bron die een andere tekst bevatte dan de versie, die de vroegere vertaler had bewerkt. De nieuwe vertaling van „Ogiers Outheit“ bevat ook nog twee „continuations“ van geringere omvang. De eerste is het verhaal van de pelgrimsreis van Ogier naar het Nabije Oosten en de tweede is een zeer kort relaas van het laatste avontuur en de dood van Ogier. Beide continuaties werden zonder veel omhaal op het einde van „Ogiers Outheit“ ingelast. De complete cyclus is uitsluitend overgeleverd in H en omvat in totaal 23.731 verzen.

De hierboven geschetste gegevens over de dichter en zijn opdrachtgeefster hebben we afgeleid uit de prologen van „Ogiers Kintheit“ en „Ogiers Outheit“. De datum en de plaats van ontstaan van de „Ogier van Denemerken“-cyclus blijken uit de tekst zelf. De rijmen in H laten namelijk onder de Middelhoogduitse taallaag een onmiskenbaar West-Vlaams substraat herkennen en bevatten daarenboven een aantal lexicale en grammaticale elementen, die kenmerkend zijn voor de jongste fase van het Middelnederlands. Voor een aantal woorden en woordbetekenissen die we in „Ogier van Denemerken“ aantreffen, kennen onze woordenboeken zelfs geen attestaties die ouder zijn dan de zestiende eeuw. We mogen er daarom van uitgaan dat de tweede Vlaamse bewerking resp. vertaling[7] van „Ogier van Denemerken“ niet veel ouder kan zijn dan pakweg het midden van de vijftiende eeuw.

Deze vijftiende-eeuwse Vlaamse bewerking resp.vertaling van de complete „Ogier van Denemerken“-cyclus schijnt evenmin als de oudere vertalingen van de „Enfances“ en de „Chevalerie“ een grote verspreiding gekend te hebben. Ze is, zoals gezegd, alleen in dat ene handschrift overgeleverd, dat dan nog wel in het Duitse Heidelberg is ontstaan. Een van de grote raadsels in de geschiedenis van „Ogier van Denemerken“ is daarom de vraag hoe deze relatief onbekende West-Vlaamse tekst een twintig- of dertigtal jaar na zijn ontstaan in het verre Heidelberg bij iemand zo zeer in de kijker kon lopen, dat die bereid was om een flinke som te investeren, om hem in zijn boekenkast te kunnen plaatsen.

 

 


 

[1] De hertaling kan geraadpleegd worden onder http://cf.hum.uva.nl/dsp/scriptamanent/bml/Ogier_van_Denemerken/Ogier_van_Denemerken. html.

[2] Een uitvoerigere samenvatting in het Duits geeft Berteloot 2012/2013.

[3] Voor de term, zie vers 4232.

[4] Voor de term, zie vers 4205.

[5] De fragmenten C en D bestaan telkens uit vier niet samenhangende tekstblokken.

[6] Er is geen reden om de hypothese van Bart Besamusca hieromtrent (Besamusca 2005) in twijfel te trekken.

[7] Deel 1 („Ogiers kintheit“) is bewerkt, deel 2 („Ogiers Outheit“) is opnieuw vertaald.

 

Inleiding: Een nagenoeg onbekende Karelroman <— —> Vertaling uit het Nederlands?