De reconstructie van de Nederlandse tekst

 

 

Het reconstrueren van een verloren tekst is een hachelijke onderneming, waar men zich maar liever niet aan waagt als daar geen dringende redenen voor zijn. In het geval van „Ogier von Dänemark“ komt men er echter niet omheen, als men de tekst wil begijpen. Weddige 2002 laat zien dat H talloze problemen oplevert, die niet opgelost kunnen worden als men niet de nodige verbindingen met het Middelnederlands herkent. Dit laatste is voor Duitse lezers niet vanzelfsprekend. Omgekeerd zullen de meeste medioneerlandici vermoedelijk even serieuze problemen krijgen bij de lectuur van Flúgels merkwaardige Middelhoogduits. Daarom is de reconstructie onvermijdelijk.

Bij de eerste kennismaking met „Ogier von Dänemark“ hebben we een aantal keren geprobeerd afzonderlijke woorden of passages van grotere of kleinere omvang te analyseren en te verklaren vanuit een teruggreep op de Nederlandse brontekst (Berteloot 2004 en 2011). Op den duur is deze oplossing onbevredigend omdat de lezer op deze manier opgescheept wordt met een groot aantal detailanalyses, maar geen kans heeft het werk als geheel te leren kennen. Dat is de reden, waarom we ons uiteindelijk toch aan een reconstructie van de complete Heidelbergse cyclus hebben gewaagd. Methodisch hebben we daarbij gebruik gemaakt van „Ockhams scheermes“,[1] d.w.z. dat bij meerdere alternatieven onze voorkeur steeds naar de eenvoudigste oplossing uitgegaan is, in het volle bewustzijn dat vele keuzes aanvechtbaar en voor verbetering vatbaar zijn. Het resultaat is een tentatieve reconstructie van Flúgels legger of een ‚hertaling‘[2] van H in het Middelnederlands.

Bij de analyse van de werkwijze van Ludwig Flúgel en bij de hertaling van „Ogier von Dänemark“ zijn twee belangrijke ervaringen voor ons van zeer groot nut geweest. De eerste is de jarenlange omgang met Nederlands lerende Duitse studenten, die zeer gevoelig maakt voor interferentiefouten. Aan de andere kant staat het taalgeografisch onderzoek van zowel het ambtelijke als het literaire Middelnederlands, waarbij we aan de inbreng van de afzonderlijke kopiisten en de praktijk van het afschrijven van teksten steeds een centrale betekenis hebben toegewezen.

Wil men de legger van H reconstrueren, dan moet men voortdurend proberen zich in de positie van Ludwig Flúgel in te denken. De centrale vraag luidt steeds: wat heeft de kopiist in zijn legger gelezen? Daarbij gaan we van een aantal premissen uit, waarvan we aannemen resp. waarvan het onderzoek heeft uitgewezen dat de Nederlandse brontekst daaraan voldaan moet hebben.

(1) De Nederlandse tekst was een zinvol en coherent verhaal zonder onzinnige insluipsels en sprongen.

(2) De Nederlandse tekst bestond uit paarsgewijs rijmende verzen. Onregelmatigheden op dit vlak wijzen op toevoegingen of op het verlies van regels. Het is niet uitgesloten dat bepaalde onregelmatigheden in de rijmen, zoals bijvoorbeeld assonanties of drierijmen, voorhanden waren. Die behoren tot de dichterlijke vrijheden. Flúgel vermeed zoals alle kopiisten van literaire teksten al te grote ingrepen in het rijmmateriaal. Wanneer hem niet spontaan een Duits rijmpaar te binnen schoot, handhaafde hij meestal ten minste één van de beide rijmwoorden. De rijmen zijn daarom het belangrijkste oriënteringspunt bij de tekstreconstructie.

(3) De tekst vertoont overwegend kenmerken van het zuidwestelijke Middelnederlands. Verschijnselen, woorden en uitdrukkingen die daarmee in strijd zijn, zijn niet apriori uitgesloten, maar vereisen nader onderzoek. Aan de reconstructie is daarom een lichte Vlaamse kleur gegeven. Dat betekent dat we vormen gebruiken als „ic bem“ („ik ben“), spellingen als ‚ou‘ voor ‚oe‘ („bouc, roupen, ghenouch“), rondingen als „rudder“ („ridder“) resp. ontrondingen als „stic“ en „pit“ („stuk, put“), „of“ i.p.v. „af“ en „brochte“ i.p.v  „brachte“, palatalisaties als „up“ en „vul“ („op, vol“), „liede“ en „stieren“ i.p.v. „lude“ en „sturen“ e.d. Van andere typisch Vlaamse kenmerken zoals het weglaten of toevoegen van ‚h‘, het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord ‚soe‘ (‚zij‘) of het prefix ‚y-‘ („ghe-„) hebben we omwille van de betere leesbaarbeid afgezien.

(4) De tekst moet omstreeks het midden van de vijftiende eeuw ontstaan zijn, waarbij „Ogiers kintheit“ als het recyclingsproduct van een oudere Middelnederlandse tekst begrepen moet worden, terwijl „Ogiers outheit“ een nieuwe vertaling uit het Frans is. Dat heeft invloed op de taalvormen en de spelling van de gereconstrueerde tekst. We gebruiken daarom gesyncopeerde vormen als „heeft“ i.p.v. „hevet“ en „moocht“ i.p.v. „moghet“.[3] Bovendien hebben we te maken met een verstekst van het jongere type, wat impliceert dat vers- en zinsgrenzen op veel plaatsen niet samenvallen. Dat betekent dat men soms lange zinnen en enjambementen mag verwachten.

(5) De tekst kadert in de Middelnederlandse epische literatuur en maakt daarom ook gebruik van uitdrukkingen en conventies, die in dit genre gangbaar zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor stoplappen en andere geijkte uitdrukkingen en soms ook voor (bijna) letterlijke overeenstemming met andere Middelnederlandse versteksten. Deze laatste worden in de noten vermeld.

 

Tot slot nog enkele details:

Toevoegingen: Op een aantal plaatsen heeft Flúgel zoals elke kopiist bij het afschrijven enkele elementen overgeslagen. Als het om afzonderlijke woorden gaat, worden deze door ons toegevoegd en van een verklarende noot voorzien. Wanneer complete verzen zijn verdwenen, signaleren we dit in de tekst door middel van drie punten tussen vishaken (<…>). Is het vers reconstrueerbaar, dan staat het herstelde tekstfragment eveneens tussen vishaken.[4] Bij toevoegingen van onze kant wordt in de noten steeds commentaar geleverd.

Weglatingen: Een enkele keer (vers 8816) staat een vers dat per vergissing dubbel werd afgeschreven, tussen vierkante haakjes ([…]). In de noot wordt erop gewezen dat dit weggelaten kan worden.

Verplaatsingen in de tekst:  Omwille van de goede leesbaarheid van de tekst wordt in de hertaling (en in de Duitse vertaling) de goede volgorde van verplaatste regels of tekstblokken hersteld. Daardoor loopt de hertaling soms niet meer parallel met het facsimile en de transcriptie. In de noten wordt op de verplaatsingen geattendeerd.

Versnummering: Anders dan in de transcriptie worden in de hertaling mogelijke verdwenen versregels gesignaleerd. Om de versnummering, die parallel loopt met het facsimile en de editie-Weddige niet te verstoren, maken we in dit geval gebruik van een letter, die aan het versnummer wordt toegevoegd.

De noten in de reconstructie: De reconstructie-laag maakt gebruik van zeven soorten noten: hoofdstuknummers, hertalingnoten, tekstkritieknoten, woordverklaringsnoten, eigennaamnoten, paralleloverleverings-noten en Weddige-noten. Het is belangrijk erop te wijzen dat het niet steeds mogelijk is de noottypes haarscherp van elkaar te onderscheiden. Zo is de woordverklaring vaak van groot belang voor de keuzes die bij de hertaling getroffen werden. Hertalingnoten bevatten daarom ook vaak woordverklaringen. Het is dus aan te bevelen bij de kritische lectuur van de tekst de diverse types noten in het oog te houden.

Hoofdstuknummers: Voor de zogeheten hoofdstuknummers geldt hetzelfde als wat hierboven in de rubriek over de transcriptie is gezegd. De hoofdstuknummering loopt uiteraard in alle versies parallel.

Hertaling: In deze noten wordt verantwoording afgelegd voor een aantal keuzes die bij het hertalen zijn getroffen. De noot begint gewoonlijk met het cursief gedrukte behandelde tekstcitaat, tussen haakjes gevolgd door het Duitse equivalent uit de brontekst. Dit laatste wordt voorafgegaan door een ‚<‘-teken, dat gelezen moet worden als „hertaald uit“. Wanneer de voorgestelde oplossingen op pure veronderstellingen berusten, vindt men hier de aanduiding „speculatief“.

Tekstkritiek: De tekstkritieknoten wijzen op het voorhanden zijn van wees- of drierijmen, die het verlies of de toevoeging van verzen kunnen signaleren. Hier worden ook de door de kopiist niet gemarkeerde verplaatsingen van versregels beschreven.

Woordverklaring: Om enerzijds de lectuur van de Nederlandse tekst te vergemakkelijken en anderzijds de hertaling te onderbouwen, worden sommige woorden en uitdrukkingen of zinnen in de noten verklaard. De woordverklaring berust meestal direct op het „Middelnederlandsch Woordenboek“ (MNW). Ook zonder dat de verklaringen als zodanig gemarkeerd zijn, gaat het vrijwel altijd om directe of licht aangepaste citaten uit het lexicon van Eelco Verwijs en Jacob Verdam. In een aantal gevallen waarin dit voor de argumentatie relevant is, hebben we de geciteerde passages als zodanig gekenmerkt. Wanneer noch in het MNW, noch in het „Handwoordenboek“ (MNHW), het „Supplement“ op het „Handwoordenboek“ (SUP) of het „Vroegmiddelnederlands Woordenboek“ (VMNW) een passende betekenis voor een bepaald woord werd aangetroffen, hebben we ons voorstel van een vraagteken voorzien.

Eigennaam: De persoons- en plaatsnamen worden in middeleeuwse teksten vaak deerlijk gehavend. Voor moderne lezers is het bovendien nodig dat dezelfde persoon in de mate van het mogelijke steeds met dezelfde naam wordt aangeduid. Deze keuzes en andere problemen die zich bij de eigennamen voordoen worden in dit type noten behandeld. Uiteraard wordt hier regelmatig verwezen naar het „Namenverzeichnis“ van Hilkert Weddige (WeRe) en naar het digitale „Repertorium van eigennamen in Middelnederlandse literaire teksten“ (REMLT). Dit laatste bevat de „Ogier von Dänemark“-eigennamen in de vorm, zoals ze in het Heidelbergse handschrift verschijnen en met de interpretatie van WeRe. De eigennaamnoten bevatten enkele voorstellen tot correctie van deze gegevens.

Paralleloverlevering: Een editie van H moet noodzakelijkerwijs ook rekening houden met de oude Middelnederlandse fragmenten, met name die van „Ogiers Kintheit“. De 15de-eeuwse dichter heeft de oude vertaling bijgewerkt en gemoderniseerd, zodat men de tekst van de fragmenten niet als uitgangspunt voor de editie kan nemen. Maar niettemin zijn de fragmenten van belang om Flúgels vaak sterk gehavende tekst te controleren. In de noten onder het label „paralleloverlevering“ wordt telkens het begin en het einde van de vergelijkbare fragmenten gesignaleerd.

Weddige: Bij de hertaling van de tekst kan men de editie van Hilkert Weddige niet negeren. In een aantal gevallen is Weddiges interpretatie rondweg zinvol, maar in andere gevallen wijkt onze hertaling in niet onaanzienlijke mate van Weddiges mening af. Deze gevallen – zowel toestemming als afwijzing – worden in de Weddige-noten gesignaleerd. Voor zover Weddiges notenapparaat (WeNo) of zijn glossarium (WeGl) aanvechtbare Duitse vertalingen aanbieden, worden deze in de vertalingslaag ter discussie gesteld.

 


 

[1] De beroemde sententie „entia non sunt multiplicanda praeter necessitatem“ (wezensbegrippen moeten niet onnodig vermeerderd worden).

[2] Omdat Flúgels tekst geen ‚vertaling‘ uit het Middelnederlands is, kunnen we de reconstructie van de tekst evenmin een ‚vertaling‘ als een ‚hervertaling‘ noemen. Daarom geven we de voorkeur aan de term ‚hertaling‘.

[3] Zie de paragraaf „De eLaborate-editie van 2019“.

[4] Bijvoorbeeld de verzen 10133a, 17203a en 20091a.

 

De transcriptie <— —> De Duitse vertaling